Een roker valt in slaap en twee ondeugende feeën spelen met zijn pijp. Hij ontdekt dit en sluit ze op in een sigarenkistje. Hij haalt een bloem uit de doos, waarin een fee zit die een sigaret rookt. Vervolgens vertrekt hij even, terwijl zijn rokende parafenalia van de tafel verdwijnen en de bloem zich weer in elkaar zet tot een sigaar. Hij steekt de sigaar aan en breekt vervolgens een fles met daarin de fee, die op verschillende manieren met hem omgaat, terwijl hij aan het wankelen is van zijn sigarenrook, een vreugdevuur bouwt dat hij dooft, enz.